Wetenschap is de oneindig voortdurende discussie tussen vakgenoten over wat de beste manier is om de wereld te beschrijven en te begrijpen.
Wetenschappers publiceren meningen, theorieen, onderzoeken, resultaten. De stand van de wetenschap verandert in de tijd.
Dat is de zuivere wetenschap: zet een stelletje specialisten samen, en ze beschrijven zo precies en nauwkeurig als mogelijk wat naar hun mening de feiten en verbanden zijn op hun vakgebied.
Mensen die zeggen dat wetenschap "ook maar een mening" is, hebben gelijk, maar het is wel de beste mening die we hebben, en als ze daar zelf een andere mening tegenover stellen "gelezen op het internet" is die vrijwel zeker onjuist of slecht begrepen.
Van een arts wordt geen discussie verwacht, maar een diagnose en behandeling. Een arts voerde een aderlating uit of voert een hysterectomie uit. Er zijn allerlei behandelingen waarvan men achteraf zegt dat niets doen beter geweest ware dan zo'n behandeling. Voortschrijdend inzicht. Dat betekent dat wetgeving tegen kwakzalverij de gezondheid van sommige personen zal schaden. Het is beter om in alle gevallen de patient zelf de keuzes te laten maken.
Geestelijke gezondheid is veel slechter begrepen dan lichamelijke. Als de rechter een verdachte laat onderzoeken door het Pieter Baan Centrum, levert dat een slecht voorspelbaar resultaat op. Deze praktijk is niet bevordelijk voor de rechtszekerheid in dit land.
Wetenschap komt niet met feiten, maar met modellen van de werkelijkheid. Aan de hand van die modellen kun je voorspellingen doen, en later kijken of ze uitkomen. In de economie is er nog grote twijfel over allerlei fundamentele zaken, en een regering kan niet naar de economische wetenschap verwijzen bij de vraag of er bezuinigd of gestimuleerd moet worden.
In de discussie over klimaat wordt vaak verwezen naar de bijna volledige consensus over "global warming". Consensus kan een politiek argument zijn, maar is zeker geen wetenschappelijk argument.
Dit over de informatiestroom van wetenschap naar maatschappij. Er is een beinvloeding in tegenovergestelde richting, voornamelijk financieel van aard. De overheid en het bedrijfsleven bepalen wie en welke projecten subsidie krijgen. Dat heeft allerlei nadelige effecten.
De meeste wetenschap bestaat uit kleine stapjes op een lange weg. Weinig spectaculair. Moeilijk uit te leggen aan een leek. Om geld te vangen is het beter om opvallende claims te hebben en veel publiciteit. "Dit helpt bij het kankeronderzoek", "hier kun je kwantumcomputers mee maken".
Voorlichters zijn vaak halve of hele leugenaars. Journalisten hebben als taak de krant te vullen, en schrijven veel onzinstukjes over onzinonderzoeken. Het is slecht voor de status van de wetenschap als ieder met gezond verstand ziet dat dit flutverhaaltjes zijn.
Als een geldgever niets weet van een onderwerp, is hij geneigd secundaire criteria te volgen bij het toekennen van subsidies. Van onderzoekers wordt gemeten hoeveel publicaties ze hebben, van hoeveel bladzijden, en met welke coauteurs, en in welke tijdschriften. Dat leidt tot tactisch gedrag - de publicaties zo plannen dat het bibliometrisch effect optimaal is.
Als een wetenschappelijk artikel door een tot drie personen bekeken wordt dan is er een goede kans dat tenminste een van de referees iets zinvols zegt waardoor het artikel beter wordt. Het is heel naief om te denken dat artikelen die door referees bekeken zijn nu foutloos zijn.
Het proces van refereeing is een kwaliteitscontrole, geen kwaliteitsgarantie.
De wetenschapsbijlage gebruikt eerst, geheel ten onrechte, grote woorden: "maatstaf in wetenschap", en constateert daarna "het vertrouwen daalt". Zulke stukken lijken niet op de dagelijkse praktijk zoals ik die ken.
Het gebeurt dat een referee een belangrijke bijdrage levert. Soms wordt hij medeauteur van het artikel. Het gebeurt dat een referee een vreselijke fout vindt, en het artikel teruggetrokken of afgewezen wordt. Maar meestal wordt alleen op wat kleine schoonheidsfoutjes gewezen. Talloze artikelen eindigen met "dank aan de anonieme referees".
Helaas is het aantal artikelen zeer groot, en de peer review wordt steeds oppervlakkiger. Tijdschriften hebben meestal geen grote toegevoegde waarde. Op het moment dat universiteiten zelf kunnen zorgdragen voor het permanent maken van publicaties, zodat je erop kunt vertrouwen dat resultaten ook over een eeuw nog vindbaar zijn, worden dure tijdschriften overbodig.